Vastpakken en Loslaten

Leestijd: 7 minuten

Foto: NoName_13

Verstandelijk weten we allemaal dat we in een verkramping schieten als we te lang en hard vasthouden, of het nu om fysieke/materiële of mentale/spirituele zaken gaat en talloze boeken en websites staan vol met tips over hoe los te laten. Dat wijst op een onbalans, want vastpakken heeft loslaten nodig op dezelfde manier als wij waak en slaap nodig hebben.

Volgens het Boeddhisme ontstaat onze verkramping vanuit verlangen: het verlangen alles wat mooi, fijn, lekker en goed is te bezitten en het verlangen om alles wat lelijk, pijnlijk, smerig en slecht is te vermijden. Het loslaten van verlangen is de voorwaarde om uit de kramp te schieten, maar als we verlangen willen loslaten hebben we een nieuw verlangen gecreëerd en uit die houdgreep is lastig los te komen.

Vooral duidelijk wordt echter onze neiging tot het rigoureus vastgrijpen van de overtuiging dat wij middels logisch nadenken en hard werken elke gewenste situatie kunnen produceren of ongewenste situatie voorkomen. Het dagelijks leven laat daarentegen zien dat hoe harder en krampachtiger we vastpakken, hoe ongewenster doorgaans de situaties waar we in terecht komen.

Natuurlijk gebruiken wij denken en doen bij al onze handelingen; wij zijn nu eenmaal denkende en doende wezens. Alleen hebben wij in het westen een enorme neiging ontwikkeld tot over-denken en over-doen. Zodra we er eenmaal aan beginnen weten we niet meer van ophouden. Daardoor ontstaat onbalans want elk proces heeft zowel actie als stilte nodig, yang en yin, beweging en rust, dag en nacht, zon en regen, om te kunnen groeien, ontplooien, ontwikkelen en rijpen.

Een mooi voorbeeld van gebalanceerd handelen vinden we in het Taoïstische begrip wei-wu-wei, wat zoveel betekent als ‘doen-door-niet-te-doen.’[1] Echter wordt hieronder niet een passieve levenshouding verstaan, maar veeleer een diepe wijsheid die begrijpt wanneer ons denken en doen nodig is en wanneer dat losgelaten dient te worden.

Een atleet staat aan de start van een Olympische wedstrijd. De weg daar naartoe geeft een mooi voorbeeld van wei-wu-wei in de praktijk. Toen deze atleet begon met haar desbetreffende sport, moest eerst de techniek worden aangeleerd. In die beginfase is veel bewust denk- en doe-werk nodig om de techniek aan te leren, de spelregels te leren kennen, de omgeving te leren kennen waarin deze sport plaatsvindt, hoe haar lichaam en geest reageren op die nieuwe omgeving etc. Naarmate de training vordert hoeft ze steeds minder na te denken bij de uitvoering van de sport, waardoor die steeds makkelijker lijkt te gaan; het wordt meer en meer een automatisme. Zodra de spelregels bekend zijn hoeft ze daar ook niet meer over na te denken en de vele trainingsuren bieden genoeg tijd om lichaam en geest aan de nieuwe omgeving te laten wennen.

Dan komt de volgende hindernis: ze gaat de sport in competitieverband uitvoeren. Ze krijgt dan te maken met de fenomenen winnen en verliezen en wellicht ook met jaloezie als ze een talent blijkt te zijn en tegenstanders snel voorbij streeft. Ze zal derhalve wederom veel bewust denk- en doe-werk moeten verrichten om balans te vinden in deze nieuwe omstandigheden. Hoe langer de sport in competitieverband wordt uitgevoerd, des te minder bewust denk- en doe-werk nodig is om haar balans in die omgeving te bewaren.

Wat we hier zien is dat het aanleren van een techniek (in dit geval een sport, maar geldt in principe voor alles wat wij doen) in het begin veel bewust denk- en doe-werk van ons nodig heeft. Hoe langer we de techniek beoefenen, hoe meer ons bewuste denk- en doe-werk naar de achtergrond verdwijnt omdat het steeds meer tweede natuur begint te worden, totdat we op het punt aanbelanden dat het hele proces volledig automatisch lijkt te gaan (voor onze atleet bij voorkeur aan de start van de Olympische wedstrijd).

Nu hebben wij een neiging ontwikkeld om onze automatische processen als ‘niet van ons’ te beschouwen. Wij zeggen bijvoorbeeld ‘ik loop, ik praat’ maar we zeggen niet ‘ik klop mijn hart, ik groei mijn haar’. In plaats daarvan zeggen we ‘mijn hart klopt, mijn haar groeit,’ alsof wij daar zelf niet zoveel mee te maken hebben. Toch worden al deze processen wel degelijk vanuit ons eigen brein aangestuurd. Het verschil echter tussen ‘ik praat’ en ‘mijn hart klopt’ is dat de eerste als een bewust proces wordt beschouwd, en het tweede als een onbewust proces. Het eerste doe ik, het tweede overkomt mij.

Zodra een eigen proces een automatisme is geworden en wij niet meer bewust na hoeven te denken bij de uitvoering ervan, hebben we de neiging om te denken dat het proces niet meer door onszelf wordt uitgevoerd. Precies dat wordt bedoeld wanneer atleten of artiesten zeggen dat ze ‘zichzelf verliezen’ in een wedstrijd, muziekuitvoering of dans. Het besef van ‘ik’ is op zo’n moment volledig afwezig, in tegenstelling tot de eerste periode van beoefening waar een duidelijk besef is van ‘ik doe het goed of fout.’

Foto: GWPorter

Dat besef van goed of fout geeft in het begin veel sturing want we hebben ‘fouten’ nodig om te kunnen leren. Naarmate de techniek en alle randzaken echter steeds beter worden beheerst, neemt hopelijk dat besef steeds meer af. Hopelijk, want als onze atleet zich aan de start van de Olympische wedstrijd staat af te vragen of haar voorbereiding goed of fout is geweest, is ze niet met haar wedstrijd in het hier-en-nu bezig en gaat die in rook op. Precies dat goed of fout besef dient uiteindelijk te worden losgelaten, willen we in de flow komen waarbij we ‘onszelf verliezen’; en dat is nodig om prestaties te kunnen leveren waarmee we zelfs onszelf verbazen. Want met het goed/fout besef is er altijd angst en die zorgt per definitie voor remming; het laatste wat onze atleet op het moment suprême nodig heeft.

Twee verhalen van bekende artiesten, David Bowie en Alfred Hitchcock, geven mooi weer hoe zij schijnbaar feilloos en intuïtief aanvoelen wanneer er in het artistieke proces bewust dient te worden gehandeld en wanneer dat tijdelijk moet worden losgelaten. Reeves Gabrels, gitarist en co-schrijver van Bowie in de jaren negentig, zei in een interview dat Bowie dure muziekstudio’s hetzelfde behandelde als een viersporenrecorder op zijn keukentafel. Zo zaten ze bijvoorbeeld soms urenlang in de Mountain Studios in Zwitserland alleen de krant te lezen, koffie te drinken en wat met elkaar te keuvelen.[2] Voor ons lijkt dat verspilling van waardevolle studiotijd en geld. Maar Bowie wist dat het creatieve proces niet geforceerd kon worden en vooral niet door naar de klok te kijken. Dus zaten ze daar rustig te lezen en kletsen, tot iemand plotseling een gitaar oppakte en een akkoord speelde. Daardoor klikte er iets in de ander, die zei: “Hee, speel dat akkoord nog eens een keer! Ga nu naar Gmineur,” en dan ontstond er opeens een melodie. De studiotijd die ze hebben ‘losgelaten’, waarin ze in onze ogen ‘niets zaten te doen’, blijkt voor het songwriting proces net zo belangrijk als de tijd die ze daadwerkelijk besteedden aan het schrijven en opnemen van de songs. De ‘loslaattijd’ was nodig om de creatieve sappen ononderbroken te kunnen laten stromen, net zoals bloed en zenuwsignalen ononderbroken kunnen stromen als spieren ontspannen zijn. Bowie wist als geen ander dat het ‘verloren’ geld altijd linksom of rechtsom zou terugkeren.

Illustratie: makotosun

Een van Alfred Hitchcock’s vaste co-schrijvers beschrijft het werken met hem aan scenario’s. Wanneer ze op een dood punt in het proces belandden werden hun discussies verhit en intens. Op zulke momenten had Hitchcock de neiging om plotseling te stoppen met het proces en een verhaal te gaan vertellen dat niets te maken had met het werk waar ze mee bezig waren. In onze ogen zou dat wederom een onbegrijpelijke actie zijn want hoe ga je anders deadlines halen. Hitchcock echter wantrouwde het werken onder druk en zei: “We forceren, we forceren, we werken te hard. Rustig maar, het komt wel.” Uiteraard had hij altijd gelijk en kwam de inspiratie op het moment dat de geforceerde acties werden losgelaten.

Wat beide artiesten begrijpen is dat processen niet slechts door wilskracht – bewust denken en doen – kunnen worden gecontroleerd en grote atleten, artiesten en bijvoorbeeld staatsleiders lijken van nature in staat om spontaan vast te pakken en los te laten wanneer de situatie daar om vraagt. Wat overigens niet wil zeggen dat ze zorgeloos door het leven gaan. Bowie zei ooit in een interview dat hij een grondige hekel had aan het creatieve proces. Elke song, langspeelplaat en kunstwerk van zijn hand noemde hij een innerlijke drang die naar buiten moest en hem niet met rust liet totdat het was gebaard. Liever bedreef hij de liefde, want daar beleefde hij onbevangen plezier aan.

Een onderscheidend kenmerk van de tot nu toe beschreven typen is: vertrouwen. Onze atleet heeft volledig vertrouwen in haar liefde voor de sport om de beste wedstrijd ooit te lopen. Bowie en Hitchcock hebben volledig vertrouwen in de muze, oftewel dat ongrijpbare begrip inspiratie. Interessant is dat ze allen vertrouwen hebben in iets wat buiten henzelf ligt. Ze doen wat ze doen niet zozeer omdat ze het willen, maar omdat ze ertoe geroepen worden. Vandaar: roeping.

Wanneer wij onze roeping herkennen en accepteren, valt een andere karaktereigenschap uiteindelijk weg: angst. De roeping, die van buiten onszelf lijkt te komen, geeft richting en het vertrouwen om dat betreffende pad te gaan bewandelen. Aan ons derhalve de schone taak om goed te luisteren waartoe wij geroepen worden!

Vrolijke groetjes,
Erik Stout

[1] Het principe wei-wu-wei kan op meerdere manieren worden geïnterpreteerd. In deze tekst deel ik slechts mijn interpretatie die voor mij erg waardevol is gebleken.  

[2] Tot 1995 waren de Mountain Studio’s eigendom van de rockband Queen. Omdat Bowie op slechts twintig minuten van die studio woonde, is het interessant om op te merken hoeveel hij het songwriting-proces boven zichzelf vertrouwde. In plaats van de songs te schrijven, componeren en arrangeren voordat hij de opnamestudio binnenging, wat wij financieel verantwoordelijk of gezond verstand zouden noemen, zette hij alle instrumenten en apparatuur in de studio op en begon de krant te lezen. Inspiratie kwam altijd.