Binnenbeentjes en Buitenbeentjes

Leestijd: 10 minuten

foto: Alexas_Fotos; edit: Erik Stout

Er gaat geen dag voorbij of ergens vliegen groepen mensen elkaar in de haren. De algemene tendens is dat het niet zo zou moeten zijn. Maar is een wereld zonder conflict mogelijk? Of zelfs wenselijk? Waar komen conflict en vijandigheid eigenlijk vandaan? En wat betekent dat voor ons als mensen die leven in de wereld? In deze blogpost volgen we de gedachtegang van de Brits Amerikaanse filosoof Alan Watts in antwoord op deze vragen.

Zodra een groep mensen voor een sociale gelegenheid bij elkaar komt wordt eerst bepaald waarover hetzelfde wordt gedacht. Is er bijvoorbeeld overeenstemming over liberalisme als politieke stroming, dan is er een ‘in-groep’ gecreëerd die bestaat uit binnenbeentjes. Vervolgens wordt de rest van de avond gevuld met debatteren over hoe het land te grabbel zou worden gegooid als de socialisten het voor het zeggen zouden krijgen. Zij vertegenwoordigen de ‘uit-groep’ die bestaat uit buitenbeentjes. Desalniettemin wil iedereen graag tot een in-groep behoren. Socialisten zullen zichzelf derhalve ervan overtuigen dat zij de ware in-groep zijn en beschouwen de liberalen als buitenbeentjes in een uit-groep.

De menselijke voorkeur voor een binnen-situatie wordt onder andere zichtbaar in de Gestalt theorie van perceptie. Die stelt dat onze aandacht wordt gevangen door begrensde gebieden en/of bewegende objecten in tegenstelling tot open gebieden en/of niet bewegende objecten. Lege ruimte (in een kamer of de lucht buiten) beschouwen we meestal als ‘niets’ en wordt pas interessant om naar te kijken zodra er ‘iets’ in te zien is, zoals meubels, vogels, vliegtuigen, mensen, de maan en sterren. Allemaal duidelijk begrensde (en de meeste ook bewegende) objecten die als ‘in’ worden gezien en derhalve als interessant en belangrijk, terwijl de ruimte waarin zij zich bevinden c.q. voortbewegen als ‘uit’ wordt beschouwd en daarom oninteressant en onbelangrijk. Zonder de ruimte echter zijn geen van deze objecten waar te nemen, net zoals een speelfilm een doek of beeldscherm nodig heeft om gezien te worden. Pas in relatie met de ruimte waarin objecten zich bevinden kunnen ze worden waargenomen en bestaan, net zoals een film pas kan worden gezien zodra er een relatie is met een filmdoek.

Die relatie is waar het in deze blogpost over gaat en dan met name het aantonen van de relatie tussen ogenschijnlijk tegengestelde groepen. Het punt is namelijk dat geen enkele groep zichzelf kan identificeren – oftewel kan zijn – zonder de ander. Zet een groep rechtlijnige politici tegenover een groep vrijdenkende artiesten. Beide groepen beschouwen zichzelf als de in-groep, waarbij de eerstgenoemde veel waarde hecht aan spaarzaamheid, tucht en recht, terwijl laatstgenoemde zich voorstaat op vrijheid van expressie en zelfonderzoek. De kans is groot dat ook hier beide groepen ervan overtuigd zijn dat de janboel in de wereld vooral aan de andere groep te wijten is. Maar de politici kunnen alleen weten wie ze zijn als er tegenover groepen staan met een duidelijk andere levensbeschouwing, zoals de artiesten. Dat geldt andersom evenzo, vrijdenkenden hebben rechtlijnigen nodig om te weten wie ze zijn. Op dezelfde manier kunnen wij ons alleen maar Nederlander voelen omdat andere landen Nederland niet zijn.

Als onderdeel van een begrensde in-groep voelen we ons beschermd, geliefd en thuis; de familie is hiervan een in het oog springend voorbeeld. Grenzen creëren per definitie een binnen- en buitenkant, een feit wat we overal in de natuur terug zien: onze huid maakt de verdeling tussen onze binnen- en buitenkant, net als de bast van een boom het verschil maakt tussen binnen- en buitenkant van de boom. Een grens is echter geen strakke afscheiding. Dat laat onze huid mooi zien: als de omgevingstemperatuur genoeg stijgt gaat er vocht van onze binnenkant via de huid naar onze buitenkant bewegen om warmte af te voeren. Andersom kunnen bepaalde oliën en zalfjes door de huid van onze buitenkant naar onze binnenkant bewegen. Het zou beter zijn om grenzen als verbindingen te beschouwen tussen binnen- en buitenkanten waardoor beiden met elkaar kunnen samenwerken en communiceren. Een mooi woord hiervoor is symbiose.

Het woord ‘symbiose’ wordt gebruikt om een samenlevingsvorm te beschrijven waar twee organismen van profiteren. Kijk naar bijen en bloemen: ze zijn verschillend van uiterlijk en leven gescheiden van elkaar maar kunnen niet zonder elkaar. Zonder bloemen zijn er geen bijen en zonder bijen zijn er geen bloemen. Door de relatie met elkaar zijn ze als één organisme te beschouwen.[1]

Hetzelfde geldt voor mannen en vrouwen want ook zij kunnen niet zonder elkaar. Een vrouw en een man zijn nodig om nieuwe mensen te maken. Wij zijn een zogenaamde vrouw/man regeling en ondanks dat wij individueel en afgescheiden van elkaar lijken te bestaan, is dat niet zo. De wederzijdse afhankelijkheid is duidelijk en de relatie tussen de twee groepen vormt de basisvoorwaarde van ieders identiteit. Door vrouwen weten mannen dat zij man zijn en andersom. De relatie, met andere woorden, is de connectie tussen de groepen. Diezelfde relatie/connectie geldt voor groepen die onderling veel van elkaar lijken te verschillen en zelfs vijandig tegenover elkaar staan.

Wat zijn grondbeginselen van vijandigheid? De echte basis is dat de biologische orde bestaat uit een wederkerige ‘opeet-maatschappij’. Alle levende wezens in deze wereld kunnen slechts bestaan door andere levende wezens op te eten en de ‘vijandigheid’ bestaat uit de stelling dat geen enkel levend wezen opgegeten wil worden. Maar dat is een puur menselijk chauvinistisch standpunt, want wat wij ‘vijandigheid’ noemen is feitelijk niets anders dan symbiose waarbij roof- en prooidieren een integraal onderdeel vormen van een gezond ecosysteem doordat ze elkaars populaties op redelijk niveau houden. Hetzelfde geldt voor vegetatie wat door herbivoren op redelijk niveau gehouden wordt.

Het woord ‘vijandigheid’ heeft te maken met onze angst voor pijn en dood; alles wat ons daarmee ‘bedreigt’ wordt als vijandig gezien. Daarom vinden wij het moeilijk om te zien hoe een krokodil een zebra verscheurt, hoe een mens wordt gegrepen door een haai of hoe wij vee en proefdieren behandelen in megastallen, legbatterijen en laboratoria. En dat is gek want waar wij aan alle kanten proberen pijn en dood te ontlopen, lijken we er geen moeite mee te hebben om het andere soorten toe te brengen.

Laten we onszelf eens onder de loep nemen als biologisch organisme. Wij bestaan voor het grootste deel uit water en zijn een complexe samenstelling van water, eiwitten, mineralen en vetten. Maar het materiaal waar wij nu uit bestaan behoorde toe aan andere wezens voordat wij het kregen, of werden. Die wezens zijn gestorven zodat wij kunnen bestaan, net zoals ons dagelijkse voedsel bestaat uit planten of dieren die zijn gestorven zodat wij kunnen eten. Alleen lijken wij ons uit de wederkerige opeet-maatschappij te willen onttrekken.

Van alle roofdieren zijn wij veruit de meest effectieve (of gewelddadige, afhankelijk van het perspectief). Geen enkel roofdier behalve wij jaagt zowel op het land, als in het water en de lucht. Bovendien jagen wij niet alleen op levende wezens maar ook op mineralen en grondstoffen. En dat alles zonder er iets waardevols voor terug te willen geven. Onszelf willen we al helemaal niet teruggeven als voedsel, dus worden we of in de formaldehyde gegoten of verbrand in het crematorium. In beide gevallen onttrekken wij onszelf uit de levenscyclus. Wat we wel teruggeven zijn afval- of andere stoffen die nauwelijks of niet verwerkt of verteerd kunnen worden zoals roest, plastic, chemicaliën, kernafval en verzurende of verwoestende gassen zoals veel pesticiden en insecticiden.[2]

Op deze manier laten wij iedereen in de steek, inclusief onszelf. Onze eerder genoemde intensieve veeteelt, waarbij zoveel mogelijk vlees, zuivel en eieren zo goedkoop mogelijk geproduceerd moeten worden, weerhoudt ons ervan om een persoonlijke band met de dieren aan te gaan simpelweg omdat het er veel te veel zijn (om van de steriele en liefdeloze omstandigheden in veel laboratoria maar niet te spreken). Maar als wij van bepaalde soorten leven is het noodzakelijk dat wij er liefde en respect voor hebben. Elke zogenaamde primitieve samenleving had eerbied voor de dieren waarvan zij leefden, of dat nu buffels voor de Indianen waren of prooidieren voor de bosjesmensen in de Kalahari woestijn.[3]

Als wij niet willen meedoen in een wederzijdse opeet-maatschappij en alleen maar willen eten, dan is de kans groot dat we onszelf uitroeien doordat ons voedsel steeds vaker bestaat uit massaal geproduceerde troep. Die wordt natuurlijk steeds slechter in kwaliteit omdat we geen liefde en respect hebben voor het ruwe materiaal. Een oeroude wet luidt: “Wat niet met liefde is gemaakt, is’t kwaliteit wat het eerste staakt.” Als voorbeeld hiervan hoorde ik gisteren van een Griekse medestudente dat haar familie in Griekenland geen traditionele zaden meer mag gebruiken voor de productie van groenten en fruit, zelfs niet als het voor privé gebruik is. De Griekse regering schijnt een deal te hebben gesloten met een grote zaden-multinational waardoor die middels bureaucratische constructies rechtmatig ‘eigenaar’ van die zaden is geworden. Het bedrijf staat er inmiddels om bekend kleine boeren en zelfs particulieren aan te klagen als er verdenking is van ‘stelen’ en de Griekse politie werkt hier volgens mijn medestudente aan mee middels huisbezoeken, dwangbevelen en door boetes uit te delen.

We zien hier twee dingen. De eerste is dat elke in-groep een ‘vijandige’ uit-groep nodig heeft, want die is eigenlijk meer een vriend dan een vijand. Een min of meer gelijkwaardige uit-groep snoeit als het ware onze eigen groep waardoor de populatie op redelijk niveau blijft. Bovendien houdt de uit-groep onze groep scherp waardoor we niet week worden en dus in goede conditie blijven (met als bijkomend voordeel dat we gezond oud kunnen worden).

Het tweede is dat wij de betekenis van ridderlijkheid zijn vergeten in oorlogen, conflictsituaties en zakendoen. Dat principe zien we nog wel terug bij krijgskunsten en vechtsporten: boksers groeten elkaar voor en na de wedstrijd en judoka’s buigen ten teken dat een tegenstander eervol is en dient te worden gerespecteerd. De mens die echter op een kantoor een schijnbaar videospel speelt waarbij een drone echte bommen op echte mensen gooit, heeft geen enkele emotionele band met hen. In zulke gevallen wordt een concept als ridderlijkheid uit het raam gegooid wordt. Dat is niet alleen jammer maar ook levensgevaarlijk, want een belangrijke overlevingsregel is herkennen dat vijanden, of uit-groepen, juist gekoesterd moeten worden (net zoals het voor onze overleving belangrijk is dat we soorten waarvan we leven liefhebben).

Zodra wij ons realiseren dat binnenbeentjes nooit kunnen bestaan zonder buitenbeentjes en ze elkaar hard nodig hebben, markeert dat het begin van menselijkheid. Er ontstaat dan een situatie van begrensd conflict omdat we begrijpen dat ons bestaan afhangt van de aanwezigheid van de uit-groep. De sportwereld is hiervan een goed voorbeeld: een gewonnen wedstrijd wordt voor sporters pas waardevol als de tegenstanders op hun best zijn. Het ‘conflict’ in sport is de wedstrijd en ondanks dat het ‘maar’ een spel is, geeft deze strijd voeldoening aan miljarden mensen. Allen realiseren zich maar al te goed dat er geen waardevolle strijd kan zijn zonder sterke tegenstander.

Een conflict loopt uit de hand zodra een in-groep de mening is toegedaan de uit-groep niet meer nodig te hebben want dan kan de uit-groep gerechtvaardigd weggevaagd worden. De zaden multinational kan hier als model dienen voor in-groepen die zich volledig willen onttrekken aan de wederzijdse opeet-maatschappij door alleen maar te willen eten zonder er iets waardevols voor terug te geven. Bovendien wordt door de geschiedenis heen duidelijk welke monsterlijkheden wij kunnen begaan zodra wij ervan overtuigd zijn een bepaalde ‘uit-groep’ niet meer nodig te hebben.

Geopolitiek gezien hebben kapitalisten communisten nodig en andersom. Grote naties spelen grote politieke en militaire spellen en hun leiders begrijpen prima hoe die werken. Zij snappen als geen ander hoe belangrijk een gemeenschappelijke vijand is voor de eenheid binnen hun eigen natie. Logisch dat leiders van wereldmachten hard hun best doen om naar buiten toe te pretenderen alsof ze elkaars grootste vijanden zijn. Dat is significant onderdeel van hun symbiose. Maar reken maar dat ze onderling prima en zelfs vriendschappelijke communicatie onderhouden omdat ze door elkaars aanwezigheid, thuis de machthebber en grote betrouwbare leider kunnen spelen. Natuurlijk wordt er vaak gesproken over nucleaire dreiging, maar de kans dat die werkelijkheid wordt is nihil want met een nucleaire oorlog worden tevens zijzelf weggevaagd en daarmee ook hun machtsspel.

Bovendien, wat hebben wij er aan om ons druk te maken over een nucleair conflict? Als wij daar überhaupt iets van merken zal het maar heel kort zijn. Zodra wij stoppen met ons druk te maken over wat anderen doen of zeggen en in plaats daarvan gaan onderzoeken waar wij zelf blij van worden en energie van krijgen, krijgt propaganda (zoals het nieuws) steeds minder grip op ons en smelt nucleaire dreiging, of wat voor sociale dreiging dan ook, weg als sneeuw voor de zon.

Samengevat zijn sociale conflicten of conflicten tussen biologisch verschillende soorten allemaal een vorm van symbiose. Zodra een bepaalde groep heeft besloten dat geen concurrentie beter is dan gezonde concurrentie, is die een voorbode van de dood. Maar als de wederzijdse afhankelijkheid tussen ogenschijnlijk tegenstrijdige groepen wordt doorzien en erkend als noodzakelijk voor balans, worden we een onuitputtelijke bron van leven.

Vrolijke groeten,
Erik Stout

 

[1] Dat is de echte les van de bloemetjes en de bijtjes!

[2] Rachel Carson publiceerde in 1962 haar baanbrekende boek ‘Silent Spring’, waarin zij beschrijft hoe de pesticide DDT zonder deugdelijk wetenschappelijk onderzoek (maar dankzij een ijzersterke lobby) ongevraagd over landbouwgronden en stedelijke gebieden werd uitgestrooid. Totaal verstoorde ecosystemen waren het gevolg en DDT wordt vandaag de dag nog steeds gevonden in nakomelingen van de mensen die er in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw aan werden blootgesteld.

[3] In ‘Affluence without Abundance’ geeft James Suzman een unieke inkijk in de leefstijl van de nog laatste jager-verzamelaar stammen in de Kalahari woestijn in Zuidelijk Afrika.

 

Featured foto: Alexas_Fotos; edit: Erik Stout