De Magie van Zen en Nonsens Literatuur

Leestijd: 5 minuten

In het kloosterleven van Zen Boeddhistische monniken is een bepaalde periode speciaal gereserveerd voor het oefenen van mentale vaardigheden. Deze periode wordt gekenmerkt door afwezigheid van fysieke werkzaamheden (behalve de hoog noodzakelijke) en staat bekend als ‘De Grote Sesshin’. Het betreft een week per maand tijdens de zogenaamde Zomer Residentie (april – augustus) en Winter Residentie (oktober – februari).

Eens per dag geeft de meester een college. Aan het eind van elk college worden de Vier Grote Geloften driemaal door iedereen uitgeroepen:

“Alle zintuiglijke wezens zijn ontelbaar; ik beloof ze allen te redden;
Alle slechte gewoonten zijn onuitroeibaar, ik beloof ze allen uit te roeien;
Alle religieuze leringen zijn ontelbaar; ik beloof ze allen te bestuderen;
De weg van Boeddha’s is ontoegankelijk; ik beloof het te betreden.”*

Volgens de wetten van de logica zijn bovenstaande geloften onuitvoerbaar en nogal onzinnig, maar precies dat maakt ze Zen waardig want het is juist de logica, die conceptueel van aard is, die ons ervan weerhoudt de wereld te zien en ervaren zoals die werkelijk is. Wij zien de wereld slechts zoals wij vinden dat ze zou moeten zijn, ieder door zijn of haar eigen bril. En dat is volgens Zen nu juist de bron van alle conflict want hoe harder wij in onze waarheid geloven, hoe harder wij een ander zullen veroordelen als die er een andere zienswijze op nahoudt.

Zazen, de zittende meditatievorm van Zen boeddhisten, poogt onder andere de beoefenaar beter bekend te laten worden met zijn of haar onderbewustzijn. Hoe beter we daarmee bekend raken, hoe duidelijker onze onderbewuste motieven worden die aan de basis liggen van onze gedachten, gevoelens en gedrag. Hoe bekender – en minder angstig – we daarmee raken, hoe relaxter we worden in onze oordelen, zowel naar anderen als naar onszelf. Scherp in observatie en zacht in oordeel zorgt voor een open en nieuwsgierige houding omdat de angst voor het onbekende (ons onderbewustzijn) steeds kleiner wordt. We leren onszelf steeds beter kennen.

Zen poogt dus om ons weer te laten kijken als pasgeboren kinderen, voor wie alles een wonder is en zonder onderscheid te maken tussen de dingen. Natuurlijk hebben we onderscheid nodig om met elkaar over van alles en nog wat te kunnen communiceren. Logica heeft een belangrijke functie in ons dagelijks leven, maar de manier waarop het momenteel allesoverheersend lijkt zorgt voor grote onbalans en conflict. De Zen boeddhisten trachten deze onbalans te herstellen door een beroep te doen op onze intuïtieve vaardigheden, waarbij geen plaats is voor logica.

Een van de mentale vaardigheden van Zen is om dat te bewerkstelligen is om studenten koans te laten beantwoorden. Dat zijn volkomen onlogische verhaaltjes en raadsels die middels ons vermogen tot logisch nadenken niet kunnen worden opgelost, zoals het volgende verhaaltje:

Een student vroeg Sozan, een Chinese Zen meester: “Wat is het meest waardevolle object in de wereld?” De meester antwoordde: “De kop van een dode kat.” “Waarom is de kop van een dode kat het meest waardevolle object in de wereld?” Waarop Sozan zei: “Omdat niemand er een prijs op kan zetten.”$

Het begrijpen van Zen teksten en dialogen gaat het rationele verstand te boven en doet een beroep op andere manieren van kijken en begrijpen. Zen penetreert direct in ‘wat er is,’ en laat de wereld van concepten ver achter zich. Het is daarmee in staat om de continue veranderende aard der dingen volledig te accepteren en raakt niet verstrikt in het willen vasthouden van wat niet vastgehouden kan worden. Een mooi voorbeeld hiervan is muziek.

Als een muzikale noot te lang wordt aangehouden wordt ‘ie irritant. Juist het wegsterven van de ene noot maakt plaats voor de geboorte van een nieuwe en daardoor ontstaat melodie. Muziek wijst nergens naar behalve zichzelf. De betekenis van muziek is niets anders dan de muziek. Wat wij er ook in zien of denken te ontdekken, het is niet vast te pakken en is vluchtig als het leven zelf.

Datzelfde fenomeen komen we tegen in de zogenaamde nonsens literatuur. Deze schrijfvorm beoogt naar niets anders te wijzen dan naar de tekst zelf. Dat is voor ons lastig te snappen omdat taal juist is ontworpen om ergens naar te wijzen, niet om nergens naar te wijzen. Maar als je in koans of nonsens literatuur naar diepere betekenis gaat zoeken, verdwaal je in een labyrint van je eigen verbeeldingskracht. Met andere woorden, je gaat ergens over nadenken waar je juist niet over moet nadenken. Het gaat om het ervaren, niet om het denken.

Het meest in het oog springende voorbeeld uit de Engelstalige literatuur kan worden gevonden in de teksten van Edward Lear, ook wel de vader van de Limerick genoemd. Zijn “Complete Nonsense” is slechts te begrijpen en waarderen voor hen die de rede kunnen uitschakelen en snappen dat deze teksten niets anders beogen te zijn dan wat ze zijn.

In het Nederlands worden we hierop getrakteerd middels onder andere de Gorgelrijmen van C. Budding. Ter vermaak plaats ik er hier een aantal, en onderzoek wat je geest doet bij deze teksten!

Vrolijke groet,
Erik Stout

De Gringergoreaan

De gringergoreaan ontstaat
Als men een traptree overslaat

Uit zeven delen traptreezucht
En evenveel gewone lucht.

Hij klemt zich aan uw broekspijp vast,
Doch voelt zichzelf als overlast,

Zodat hij ijlings sublimeert
En dan dus niet meer existeert.

De Vogel Kraps

Kent ge de vogel Krips O’ Kraps?
Dat is de vrouw van Jörgen Happs.

Wie Jörgen Happs is weet men niet,
Dat is juist wat haar zo verdriet.

Zij vraagt zich vaak: Ben ‘k wel getrouwd?
Ik heb hem immers nooit aanschouwd?

Maar elkeen zegt: De vogel Kraps?
O, da’s de vrouw van Jörgen Happs.

Slechts wie die Happs is weet men niet,
En dat is, wat haar zo verdriet.

De Bozebozzel

De bozebozzel lijkt wat op
Een jenk, maar heeft een klein’re kop.

Zijn poten staan steeds twee aan twee
Als eenmaal bij het stekelree.

Hij hinnikt als een maliepaard,
En als het sneeuwt heeft hij een staart.

Wanneer die staart zijn kop zou zijn,
Was hij precies een spieringzwijn.

En als hij zeven staarten had,
Een kolossale kolbakrat.

Nu lijkt hij nog het meeste op
Een jenk, maar met een klein’re kop.

De Blauwbilgorgel

Ik ben een blauwbilgorgel,
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan,
Daar komen vreemde kind’ren van.
Raban! Raban! Raban!

Vrolijke groetjes,
Erik Stout

* Uit “Essays in Zen Buddhism” door D.T. Suzuki
$ Uit “Zen Flesh, Zen Bones” door Paul Reps